NRC, Thijs Niemantsverdriet, 3-10-2020
Terwijl het kabinet zigzagt van intelligente lockdown naar versoepeling naar nieuwe aanscherping, voltrekt zich in het Amsterdamse straatbeeld al maandenlang een stille revolutie die weleens van blijvende aard zou kunnen zijn.

Sinds dit voorjaar rolt het stadsbestuur gestaag coronamaatregelen uit voor de openbare ruimte. Meteen zichtbaar was dat bij de terrassen, die bij de heropening van de horeca in juni veel meer ruimte kregen dan voorheen. Maar er is veel meer veranderd op straat.

Alle verkeersdeelnemers schuiven een plaatsje op voor de anderhalve meter. De voetganger krijgt het fietspad erbij, de fietser moet op zijn beurt naar de rijbaan, waar de auto vaart moet minderen tot 30 km/h. In de Spuistraat is deze stoelendans fraai zichtbaar: hekken en betonblokken grendelen het fietspad af voor fietsers, gele iconen heten ze welkom op de rijbaan, een woud aan borden waarschuwt de automobilist

In De Negen Straatjes is de auto überhaupt niet meer welkom: daar is de rijbaan nu exclusief voor fietsers en voetgangers. Zo rukt de shared space, voorheen alleen achter het Centraal Station, ineens overal op in de stad. Al waren de cynische reacties in De Negen Straatjes niet van de lucht: beschouwden de voetgangers de rijbaan hier niet al jaren de facto als gedeelde ruimte?
   

Meestal is de automobilist dus de sjaak, maar zelfs de in Amsterdam heilige fietser wordt niet overal gespaard: in sommige straten moet-ie afstappen en met het rijwiel in de hand verder lopen.

Wat je ook veel ziet: opgeheven autoparkeerplekken die worden gebruikt voor groen of het stallen van fietsen. Stippen op de stoep voor anderhalvemeterrijen. Bus- en tramhaltes die tijdelijk groter gemaakt zijn. Verkeerslichten die langer op groen staan en korter op rood – of helemaal zijn uitgeschakeld, bijvoorbeeld in de Raadhuisstraat.

Wat gebeurt er na de coronacrisis? Keren we dan ook in de openbare ruimte terug naar het oude normaal? Het zou zomaar kunnen dat het stadsbestuur dit aangrijpt om de stad stiekem nóg autoluwer te maken – al zullen ze dat nooit hardop zeggen.