NRC, Wouter van Noort, 9-9-2020
Lege pleinen, verlaten straten: toen in het begin van de pandemie steden wereldwijd veranderden in spooksteden, gingen ook allerlei ideeën over de toekomst van de stad viral. Hoe zouden de lege steden veranderen als mensen na het virus eindelijk weer uit hun huizen kwamen? Milaan en Brussel maakten grote plannen om nu echt fietssteden te worden. In Nederlandse steden werden deze zomer ‘vakantiestraten’ ingericht: autovrije straten met veilige ontmoetingsplekken en bijvoorbeeld zwembadjes, zodat mensen in eigen straat op vakantie konden.

Amsterdam kondigde plannen aan voor een ‘donut-stad’: een duurzamere stad gebaseerd op het donuteconomiemodel van Oxford-econoom Kate Raworth, dat beschrijft hoe de wereld volgens haar mens- en klimaatvriendelijker kan worden. Het model beschrijft een ringvormige bandbreedte waarbinnen een economie moet blijven om goed te zijn voor mensen én milieu, vandaar ‘donut’.

Groener, rustiger en leefbaarder steden na corona: drómen over de post-pandemische stad mocht in elk geval eventjes. Maar nu de wegen en pleinen weer volstromen en de vakantiestraten (in elk geval voor de herfst) worden opgedoekt, komt de vraag op: wat is er over van de hoopvolle ideeën over de toekomst van de stad na corona?

Planoloog Zef Hemel, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) en nauw betrokken bij Amsterdamse stadsvernieuwingsprojecten, is er niet optimistisch over. „Internationaal gebeurt er veel, maar in Nederland heel weinig”, zegt hij. „Ik had verwacht dat Amsterdam een enorme spurt zou maken met het autoluw maken van de stad, maar dat is niet gebeurd. De grote discussies in Nederlandse steden gaan over mondkapjes, niet over stedelijke vernieuwing, en dat is heel gek.”

Steden worden keihard geraakt door de pandemie. De anderhalvemetersamenleving druist in tegen het hele wezen van de stad, waarin alles draait om ontmoetingen, uitwisseling, drukte, nachtleven. We moeten daarom vooral niet te optimistisch doen over hoe corona de toekomst van de stad verandert, vindt Hemel.

Is Nederland inderdaad een historische kans aan het missen om steden toekomstbestendiger te maken? Wat gebeurt er eigenlijk al wél?

1. De 15-minutenstad

De Parijse burgemeester Anne Hildalgo haalde tijdens de pandemie de wereldpers met een ambitieuze campagne voor een ‘15-minutenstad’. In haar visie wordt Parijs een stad waar alle basale voorzieningen zoals wonen, winkelen, werken en sporten binnen 15 minuten te bereiken zijn, lopend of op de fiets. Dat betekent meer ruimte voor voetgangers en fietsers, minder autowegen, meer gebouwen met flexibel gecombineerde functies, zoals een kinderopvang die ’s avonds dienst kan doen als sportschool. 

Melbourne werden ‘20-minute neighbourhoods’ aangekondigd, en in Barcelona ‘superblocks’. Ook in Vlaanderen zijn plannen om Vlaamse steden 15-minutensteden te maken, maar in Nederland is van zulke plannen geen sprake. „Steden zijn hier gereduceerd tot veiligheidsregio’s, bestuurders denken alleen over de veiligheid na, niet over toekomstbestendige inrichting”, zegt Hemel.

Maar zijn niet vrijwel alle Nederlandse steden allang 15-minutensteden? Een stad als Utrecht geldt wereldwijd al jaren als het schoolvoorbeeld van de geslaagde fietsstad, waar vrijwel alles binnen een kwartier bereikbaar is. Plannen om de Rotterdamse Coolsingel en het Amsterdamse stationsgebied autoluwer, en wandel- en fietsvriendelijker te maken, zijn in volle gang. Hemel: „Maar dat zijn beperkte gebieden, een visie op de hele stad ontbreekt.”

Overigens is het de vraag of geheel autoluwe steden wel zo universeel wenselijk zijn als de voorstanders beweren. Juist in de pandemie is het openbaar vervoer minder aantrekkelijk geworden en werden recordhoeveelheden tweedehandsauto’s gekocht: veel mensen reizen nu liever met de auto dan met het ov. En die auto’s moeten wel ergens kunnen rijden en parkeren.

2. De gezonde ‘slimme stad’

Niet iedereen is zo pessimistisch als Zef Hemel. Architect Ben van Berkel ziet door de pandemie wel degelijk iets veranderen in de blik op stedenbouw. Hij bouwt zelf een nieuwe ‘slimme wijk’ in het Brabantse Helmond. De eerste palen van dit ‘Brainport Smart District’ gaan dit najaar de grond in.

Dat was al voor de pandemie in gang gezet natuurlijk – stedenbouwkundige projecten voltrekken zich in jaren, niet in maanden. Maar Van Berkel signaleert dat er door corona meer aandacht is gekomen voor een van de speerpunten die hij in de slimme wijk wil bevorderen: de gezondheid van de bewoners. „Hun mentale, fysieke en sociale gezondheid kreeg al steeds meer een plek in de gebouwde omgeving, en dat versnelt nu.” Gezondheid wordt volgens hem een belangrijker aspect in nieuwe projecten.

In Helmond gaan ze dat bijvoorbeeld stimuleren met allerlei digitale technieken, vertelt van Berkel. Zo zullen de standaard digitale routes binnen gebouwen via trappen lopen in plaats van via liften. Met hulp van persoonlijke data, sensoren in gebouwen in combinatie met apps als stappentellers kunnen bewoners daarnaast worden aangespoord voor het doen van nog een ommetje.

„We willen met technologie juist het analoge stimuleren”, zegt hij. Zorgen dat mensen naar buiten gaan, samen een buurttuintje onderhouden, makkelijk in contact komen met buurtbewoners. Met hulp van dataverzameling en sensoren zijn allerlei gezondheidsaspecten van bewoners in kaart te brengen, bijvoorbeeld door te meten hoe de sociale interacties en de beweging van mensen door de wijk verloopt. Met die inzichten kunnen architecten de gebouwde omgeving beter op maat maken en gezonde ‘nudges’ inbouwen, zetjes richting gezonder gedrag. Dat klinkt voor sommigen misschien eerder als schrikbeeld dan als utopie maar Van Berkel benadrukt dat het proces privacyvriendelijk moet zijn.

En: zou dit wel werken in de grote stad? Helmond is geen New York, zeg maar. Digitaal richting trappen in plaats van liften ‘genudged’ worden: het kan werken in een Helmondse bibliotheek, maar zou het ook werken in grote flats in Rotterdam-Zuid?
Van Berkel ziet Helmond vooral als testomgeving voor wat ook prima kan werken in grotere steden. „We moeten leren wat wel en niet werkt.”



3. De zorgzame stad

Corona heeft op afstand werken veel normaler gemaakt. Zou dat er toe kunnen leiden dat de toekomst van stedelingen búíten de stad ligt, waar het eigenlijk altijd al rustiger, leefbaarder, groener en betaalbaarder was?

Zef Hemel gelooft weinig van een blijvende trek uit de stad door corona. „Ik verwacht juist dat we zodra het kan weer heel snel bovenop elkaar duiken in steden.” Voorspellingen over een trek uit de steden steken volgens hem eens in de zoveel jaar de kop op, maar steden blijven desondanks doorgroeien. „Dat gaat een pandemie waarschijnlijk niet zomaar veranderen.”

Er is volgens cijfers van makelaarsvereniging NVM al wel enkele jaren sprake van een lichte herwaardering van het platteland, maar van een volksverhuizing de stad uit is geen sprake. Wel blijkt dat jonge gezinnen de laatste jaren vaker buiten de stad gaan wonen, een trend die al voor corona was ingezet.

Maar misschien dat er in grote steden iets van de rust, veiligheid en cohesie van de randgebieden kan worden geschapen. Bovendien: als iets opviel in de eerste maanden van de pandemie was hoe, ook in grote steden, de solidariteit tussen buurtbewoners en de gezelligheid in wijken toenam. Architectuur kan wellicht helpen om dat nabuurschap te bestendigen.

Rijksbouwmeester Floris Alkemade sprak onlangs in NRC de verwachting uit dat hofjesbouw de toekomst heeft. Dat zijn huizenblokken met afgeschermde binnentuinen en pleintjes, waar buurtbewoners op elkaars spelende kinderen kunnen letten en waar mantelzorgen makkelijker is – net als in de hofjes uit de 17de eeuw. Er zijn in veel grote steden hofjesbouwprojecten bezig.

Volgens critici is het wel de vraag of dit voor iedereen betaalbaar kan zijn in de stad, zeker nu ondanks de pandemie de huizenprijzen nog net zo hoog zijn als daarvoor. Het zouden zomaar een soort gated communities kunnen worden.

<strong<4. De donut-stad</strong<

En de ‘donutplannen’ van Amsterdam dan? Die zijn vooralsnog behoorlijk abstract, om niet te zeggen vaag. In 2050 moet Amsterdam helemaal binnen het klimaat- en mensvriendelijke donut-model vallen.

„We weten nog niet hoe we het moeten doen, want we hebben het nooit eerder gedaan”, zei Raworth bij de presentatie in mei. „Maar laten we dit moment gebruiken om de verandering in te zetten.”

Zef Hemel vindt die plannen interessant, maar benadrukt dat ze vooral uit de koker komen van economen, niet van stedenbouwkundigen. „Wat dit voor de gebouwde omgeving van de stad gaat betekenen, is nog niet uitgedacht.”

In sommige andere steden gebeurt dat al wel. Arnhem kondigde tijdens de pandemie bijvoorbeeld aan dat de stad „10 procent groener” wil worden. Meer parken, bomen, vijvers en schaduwplekken moeten ervoor zorgen dat Arnhem beter is voorbereid op de gevolgen van klimaatverandering zoals extreme droogte, hitte of heftige regen. Iedereen die tijdens de laatste hittegolf thuis werkte, weet dat dit geen overbodige luxe is.

En verduurzaming kan ook door andere bouwmaterialen te gebruiken, zegt hoogleraar duurzaam bouwen Elphi Nelissen van de TU Eindhoven. „We zullen veel meer gaan bouwen met materialen met een kleinere ecologische voetafdruk, zoals hout, bamboe, olifantengras. Dat zijn uitstekende materialen die in steeds meer nieuwe gebouwen worden gebruikt.” Daarmee worden bijvoorbeeld ook huizen in de slimme wijk in Helmond gemaakt.

Vergroening lijkt eerder te worden aangejaagd door de pandemie dan dat die daardoor wordt vertraagd, signaleert Nelissen: duurzaam crisisherstel staat bij zowel grote bedrijven als overheden hoog op de agenda. „Al komt er grote economische onzekerheid aan die roet in het eten kan gooien.” Maar juist de geschiedenis van grote crises kan sceptici over het tempo van stadsvernieuwing misschien wat hoop bieden.

De enige economische klap die qua omvang in de buurt komt van de huidige, de Grote Depressie van de jaren dertig, gaf aanleiding tot grote investeringen in stadsvernieuwing. Ook nu gaat de Nederlandse overheid zich „uit de crisis [gaat] investeren”, al moet met Prinsjesdag nog blijken hoe precies.

Maar van één van de grootste projecten uit de jaren 30 hebben veel Amsterdammers en Amstelveners nog steeds plezier: destijds werd besloten tot de aanleg van het Amsterdamse Bos, een stadsbos met drie keer de oppervlakte van het New Yorkse Central Park.