Uit de serie 'Van wie is de stad'. De Groene, 26 juli 2017
Door Guido van Eijck en Saskia Naafs

Een warme zaterdagmiddag in De Baarsjes, Amsterdam-West. Het is MercatorMarkt: de markt die met regelmaat door bewoners op het Mercatorplein wordt georganiseerd. Midden op het plein dat architect Berlage ontwierp als ‘balzaal voor de buurt’ staan wat kraampjes met biologische kaas, olijfolie en cider; een koffiekar verkoopt espresso voor twee euro vijftig. Bij de kraam met kleding voor een euro staat een hipstermeisje zij aan zij met een oudere vrouw met hoofddoek in de hoop te vlooien.

De Baarsjes verandert snel. Tien jaar geleden was het nog een Vogelaarwijk, nu is het een van de gewildste buurten van de stad, waar kopers structureel overbieden op fraaie appartementen met gevels in Amsterdamse School-stijl. Maar terwijl de middenklasse haar intrek nam en de buurt gentrificeerde, was er één plek die achterbleef: de Jan Evertsenstraat. Deze centrale winkelstraat bleef tobben met leegstand, een overschot van belwinkels, kappers en kebabzaken, en overvallen op juwelierszaken en geldwisselkantoren. De straat had, kortom, een extra zet nodig.

Eerst waren het woningcorporaties en de gemeente die de straat uit het slop probeerden te trekken. Ze gaven de openbare ruimte een facelift en lokten met subsidies aantrekkelijke nieuwe horeca voor de middenklasse naar de straat. Maar nu gemeente en corporaties bezuinigen en de wijkaanpak uit de mode is geraakt, zijn het bewoners die zich het lot van de ‘Jan Eef’ aantrekken. De nieuwkomers zijn de straat verder gaan ontwikkelen en trokken nieuwe ondernemers aan: van een kattencafé tot een theespeciaalzaak. Geleidelijk werd het winkelassortiment verrijkt met lunchbars die broodjes van Instagram-kwaliteit en cappuccino’s met amandelmelk serveren. Blogmeisjes schrijven over concept stores met spullen om ‘jouw huis Pinterest-waardig te maken’ en op toeristenwebsite Tripadvisor discussiëren toeristen over de vraag of De Baarsjes nu wel of niet kan tippen aan de hippe New Yorkse wijk Soho.

In academische kringen worden de inspanningen van bewoners om een wijk naar hun smaak in te richten ook wel place making genoemd. Het is een proces dat, net als gentrificatie, ook een keerzijde heeft. Uit verschillende onderzoeken in Engeland en de Verenigde Staten blijkt dat de nieuwe stedelijke middenklasse een sterke drang heeft om een imago van hun wijk op te bouwen en uit te dragen. Ze verbeteren de buurt naar eigen inzicht, en weten de weg naar de gemeente te vinden om die veranderingen voor elkaar te krijgen. De overheid omarmt die burgerbetrokkenheid vaak. Maar, zo blijkt uit diezelfde onderzoeken: het selecte groepje actieve bewoners gaat ervan uit dat iedereen hun ideaalbeeld van de buurt deelt. Toch zit niet iedereen te wachten op meer hippe horeca, laat staan op stijgende (vastgoed)prijzen. Ook in de Jan Evertsenstraat is er sprake van botsende belangen. De nieuwkomers en de gemeente willen een mooie straat met veel terrasjes en concept stores die ‘een ervaring’ bieden. De oude garde wil het liefst ouderwets winkelen, bruine cafés en betaalbare huren. Onlangs struikelde zelfs de winkelstraatvereniging op dit twistpunt. Een verhaal over de strijd om een winkelstraat.

De Jan Evertsenstraat is onderdeel van een doorgaande route die vanaf de Dam via het Mercatorplein naar het naoorlogse stadsdeel Nieuw-West leidt. Een onaflatende stroom fietsers, auto’s, scooters, trams, bussen en ambulances beweegt zich in beide richtingen. ‘Het is de poort van Amsterdam’, zegt wijkagent Paul Leenen als we samen zijn ronde over de straat lopen. Hij oogt topfit, een agent voor wie het woord diender lijkt uitgevonden; hij spreekt van ‘de burgerij’ en over ‘boeven vangen’. Op zaterdagmiddag houdt hij met een collega informeel spreekuur bij de visboer op de Jan Evertsenstraat.

Jarenlang hadden Leenen en zijn collega’s hun handen vol aan de Jan Evertsenstraat en omgeving. Straatgeweld, drugshandel en uitbundige Marokkaanse en Turkse voetbalfeesten op het Mercatorplein maakten het ‘wilde westen’ van Amsterdam berucht. De veertien coffeeshops trokken jongeren uit andere softdrugs-arme stadsdelen. Maffiabaas Klaas Bruinsma runde vanuit een zijstraat van de Jan Evertsenstraat zijn Europese drugsimperium, verschanst in een doorgetrokken woning met deuren van ondoordringbaar staal en ramen van kogelvrij glas. Johnny Mieremet, na de moord op Bruinsma een tijd de kingpin van de poldermaffia, woonde even verderop aan de overkant van de Jan Evertsenstraat.

Gerrie en Joop Sierat bestierden sinds 1985 Aladdin’s Noten Hoek, onlangs werd de zaak overgenomen door hun kinderen. Ze maakten nog net de mooie jaren mee, zegt Gerrie Sierat. ‘Toen we hier begonnen was het echt een prachtige straat. Er zat een mooie servieswinkel, een mooie lampenwinkel, een platenzaak die het altijd druk had.’ Het echtpaar was lange tijd de kartrekker van de tot dan ingeslapen winkeliersvereniging. Ze regelden kerstverlichting, wisten soms subsidies los te peuteren voor een straatkrantje, buurtfeest of een opknapbeurt van de winkelpuien. Joop ging geregeld bij alle winkeliers langs om te vragen hoe het met ze ging. Maar begin jaren negentig zagen zij de straat wegzakken. ‘Ineens was er een hoop criminaliteit’, zegt Sierat. Ze herinnert zich hoe hele volksstammen de wijk verlieten. ‘Iedereen leek naar Purmerend en Almere te verhuizen. Soms kwamen er op één dag wel zes verhuiswagens voorbijrijden.’ Daarvoor in de plaats betrokken migranten uit Turkije, Marokko en later Oost-Europa de sociale huurwoningen in de wijk. Die openden hun eigen kruidenierswinkels. Achterstallig onderhoud en drugshandel gingen het straatbeeld bepalen. Er waren regelmatig liquidaties en overvallen.

In de jaren negentig kwam de wijkaanpak in beeld. ‘De wijk’ werd de plek om armoede, criminaliteit en maatschappelijke tweedeling tegen te gaan. Stedelijke vernieuwingsplannen combineerden renovaties met maatregelen om de sociaal-economische positie van de wijk te bevorderen. Grote concentraties armen en migranten gaven een slecht imago, en dus werden middenklassers verleid zich in de wijk te vestigen.

Zo ook in De Baarsjes. Tientallen miljoenen subsidies uit landelijke en EU-potjes werden in de wijk geïnvesteerd. Samen trokken de gemeente en corporaties de wijk uit het slop. Eerst onder de noemer ‘grotestedenbeleid’, later werd het een ‘Vogelaarwijk’. Het Mercatorplein werd opgeknapt, corporatiewoningen werden gerenoveerd, samengevoegd en verkocht. De gemeente wilde de wijk aantrekkelijk maken voor jonge hoogopgeleiden en maakte gentrificatie tot beleidsdoel. En dat lukte, bleek uit de jaarlijkse rapporten. In 2002 constateerde de gemeente in de stadsdeelmonitor ‘dat er een proces van gentrification gaande is’, en dat ‘welvarende burgers de armere bewoners verdringen’. Het aandeel koopwoningen verdriedubbelde in twaalf jaar. Er kwamen meer hoogopgeleide stedelingen wonen, terwijl niet-westerse Amsterdammers wegtrokken; veel van hen verhuisden naar naoorlogse wijken buiten de ringweg A10.

De nieuwkomers waren overwegend van Nederlandse afkomst en jonger dan 35 jaar. Ze waren voor hun studie naar Amsterdam gekomen en verruilden wijken als de Jordaan, de Pijp en Oud-West, waar woningen steeds duurder werden, voor een betaalbare koopwoning in De Baarsjes. Ze lieten zich niet afschrikken door zwarte scholen of door een winkelstraat vol kebabzaken, belwinkels en kappers. Tegenover ongelovige vrienden – ‘ga je daar wonen?!’ – benadrukten de nieuwkomers de mooie architectuur, de diversiteit en de potentie van de wijk. Gerrie Sierat, die optimistisch is over de weg omhoog die is ingezet: ‘We zeggen wel eens: eerst hadden we rollators in de winkel, nu kinderwagens.’

Maar hoewel de wijk steeds gewilder werd onder jonge tweeverdieners bleef de Jan Evertsenstraat achter, herinnert wijkagent Paul Leenen zich. ‘Zodra een winkel leeg kwam te staan, maakte ik er een fotootje van. Het viel me op dat ze steeds langer leeg bleven staan.’ De nieuwe bewoners hadden misschien geld, ze gaven het niet uit op de Jan Evertsenstraat.

‘Iedereen leek naar Purmerend en Almere te verhuizen. Soms kwamen er op één dag wel zes verhuiswagens voorbijrijden’

Het absolute dieptepunt werd volgens velen bereikt in oktober 2010. Bij een overval op zijn winkel aan de Jan Evertsenstraat werd de 66-jarige juwelier Fred Hund op klaarlichte dag doodgeschoten. Pogingen om hem midden op het fietspad te reanimeren waren vergeefs. De moord op de juwelier schudde de nieuwkomers wakker. Onder hen was Anita Groenink, een energieke vrouw van begin veertig die haast woorden te kort komt als ze vertelt over haar wijk. ‘Qua wonen is dit een fantastische plek. Maar als er iets gekocht of gegeten moest worden, dan ging je de wijk uit’, zegt ze. Zelf kwam ze in 2000 in De Baarsjes wonen met haar man en oudste kind – inmiddels hebben ze er drie. Ze groeide op in het oosten van het land, als echte middenstandsdochter.

‘De moord op Fred Hund was een wake-up call’, vertelt ze. ‘Ik was in die tijd bezig met reputatiemanagement voor grote bedrijven zodat ze meer geld konden verdienen, terwijl mijn eigen straat hard achteruit holde. Er was leegstand, vieze ramen, stapels post achter dichte deuren en kapotte lichtbakken aan de gevels. Ik werd boos op mezelf, want ook ik vermeed de Jan Evertsenstraat. Er zat een goede slager, een goede notenboer, de lekkerste döner, telefoonwinkels en kapsalons. Maar buurtbewoners gingen naar de Kinkerstraat en Rozengracht voor hun boodschappen.’

De dag na de moord op de juwelier merkte ze totale ontreddering op het schoolplein. ‘Sommige ouders waren boos, anderen verdrietig. Sommigen waren bang: “Ze schieten op straat.”’ Het was tijd om in actie te komen, vond Groenink. Op een vrijdagavond in oktober 2010, na de herdenking voor Fred Hund, zat ze met een wijntje op de bank met drie buurtbewoners die net als zij in de communicatie werkten. ‘Toen hebben we Ik Geef om de Jan Eef bedacht. Vanuit de gedachte: hallo, dit is onze straat. En als je zo’n straat wilt steunen, moet je de ondernemers steunen.’ Ze bedachten de Ik Geef om de Jan Eef-winkeltas waarmee iedereen op dezelfde dag in de straat zou gaan winkelen. Alles om de buurt het vertrouwen terug te geven. ‘De dag was een succes, ondernemers vielen me huilend in de armen’, vertelt Groenink. Een nieuwe actieve buurtvereniging was geboren. ‘We hadden een beweging in gang gezet.’

Waar gentrificatie nogal eens wordt toegeschreven aan onbeheersbare krachten van vraag en aanbod is dit proces in Nederlandse steden doorgaans strak geregisseerd. Gemeente en corporaties maken de weg vrij voor nieuwe koopkrachtige bewoners en doen actief hun best om wijken aantrekkelijk te maken voor de middenklasse. De nieuwe bewoners doen de rest. Het is geplande gentrificatie, gentrificatie op z’n Hollands. Ook op de Jan Evertsenstraat bleef het niet bij bouw- of renovatieplannen. Zo kwamen op uitnodiging van gemeente en woningcorporaties en gesteund door subsidies, Radijs, Bar Baarsch en Zurich naar de straat, frisse eetcafés met terrassen en een huiskamergevoel.

Dat trok weer nieuwe ondernemers aan. Adri van der Tang woont al tien jaar in de buurt en vond de Jan Evertsenstraat in het begin nog ‘een naar, donker gat’. Maar in 2011 opende ze er haar kinderkledingwinkel Knotsknetter. ‘Ik zag dat de buurt veranderde. Er was nieuwe horeca en die terrasjes zaten vol.’ Tijdens de Geef om de Jan Eef-dag had ze een pop-upwinkel en zag ze ‘haar publiek’ ineens rondlopen: tweeverdieners met een koophuis die niet schromen om wat geld uit te geven. Inmiddels vindt ze de straat ten goede veranderd. ‘Het gaat goed met de buurt, er heerst echt een buurtgevoel. En het ziet er al prettiger uit. Mensen kunnen nu gewoon hun boodschappen in de straat doen.’ Ook uit de stadsdeelmonitor blijkt dat de waardering voor de buurt in tien jaar tijd is gestegen van een rapportcijfer 6,6 naar een 7,4.

Van der Tang ziet echter ook een keerzijde van het succes: ‘De huizenprijzen zijn wel verdubbeld in tien jaar tijd. Ik ervaar ook overlast van Airbnb, het pand naast mij wordt continu verhuurd. En mijn dochter, die nu in Leiden woont, kan hier geen woning betalen.’

De betrokkenheid van de nieuwe Baarsjesbewoners is groot. Ze organiseren filmavonden, buurtborrels, theaterfestivals en waarschuwen elkaar op Facebook-groepen voor oplichters aan de deur en agressieve hangjongeren. ‘Mensen zoeken ons tegenwoordig zelf op’, zegt wijkagent Paul Leenen over de mondige bewoners in de wijk. ‘Ze appen of mailen mij ’s avonds.’ Het geeft Leenen goed zicht op de veranderende samenstelling van de wijk. Er zijn meer hoger opgeleiden in de buurt komen wonen en dat hangt volgens hem samen met de rust in de wijk: ‘Hoger opgeleiden hebben toch net een andere blik.’ De politie betrekt bewoners ook meer bij de wijk: ‘We vragen hen hoe ze over camera’s denken, waar ze zich zorgen over maken. Met hun hulp hebben wij bijvoorbeeld al vier of vijf dubieuze horecazaken gesloten. Zij weten dan wel hoe ze druk moeten creëren op het stadsdeel om dat ook gedaan te krijgen.’

Ook Ik Geef om de Jan Eef heeft korte lijntjes met het stadsdeel. Het bewonersinitiatief professionaliseerde en breidde uit toen het onder leiding kwam te staan van Jeroen Jonkers, die sinds 2007 in de buurt woont en grootse plannen had. Jonkers is zelfstandig ondernemer, werkte voor de gemeente Amsterdam en woningcorporatie Ymere, en adviseerde als ‘winkelstraatdokter’ winkelstraten in verval. We ontmoetten Jonkers in café Zurich op het Mercatorplein. Naast het buurtinitiatief heeft Jan Eef ook een eigentijdse winkelstraatvereniging, waarin bewoners en ondernemers samen optrekken, ‘met de gemeente als derde partner’. In 2013 waren zo’n 35 zzp’ers uit de buurt betrokken die plannen schreven, de communicatie deden en evenementen opzetten. Ik Geef om de Jan Eef had inmiddels een eigen website, een Twitter- en Facebook-pagina, en een papieren krantje om de straat en buurt te promoten: stadsmarketing in het klein. Ze organiseerden ook de terugkerende MercatorMarkt. Aanvankelijk vooral met biologische etenswaar en traiteurhapjes. Later kwamen er ook kleding- en rommelmarktkramen bij.

De bijdrage aan de winkelstraatvereniging kreeg de vorm van een Bedrijven Investeringszone of BIZ. Dat betekent dat iedere winkelier verplicht meebetaalt via de gemeentebelasting. Dat geld wordt vervolgens besteed aan kerstverlichting, onderhoud van de winkelstraat, een intranet voor winkeliers, promotie en allerhande activiteiten, waar de winkelstraatvereniging Jan Eef nauw bij betrokken is. Deze probeerde zo veel mogelijk leegstaande winkels op te vullen en wierf, met hulp van de gemeente, actief nieuwe winkeliers. Jeroen Jonkers noemt een aantal voorbeelden, zoals kattencafé Kopjes, White Label Coffee, het Massagehuys en mooie spullenwinkels TOON en Things I Like Things I Love. Die nieuwe ondernemingen waren vooral ‘high end’, omdat dat nog miste in de buurt. Meer diversiteit is het doel. Jonkers: ‘De weg omhoog is gevonden, maar er moeten nog wel een aantal mooie winkels bij komen.’

Justus Uitermark is universitair hoofddocent sociologie aan de UvA en deed uitgebreid onderzoek naar buurtinitiatieven in Amsterdam. Wat hem opviel, is dat het juist de nieuwe middenklasse in een wijk is die zich het sterkst identificeert met de woonomgeving. ‘Alleen richten ze zich vaak wel op nieuwe plekken die niet geworteld zijn in de wijk, nieuwe horeca bijvoorbeeld, die overal in Amsterdam had kunnen staan.’ Deze actieve buurtbewoners zijn vaak mensen in de leeftijd van 25 tot veertig jaar, afgestudeerd, en werkzaam in de marketing en communicatie, consultancy of vastgoed, zegt Uitermark. ‘Ze kijken met een zelfde blik naar hun werk als naar hun buurt, en zien nog onbenut potentieel dat ze kunnen ontwikkelen.’ Bestuurders omarmen die initiatieven. Dat is ook niet gek; volgens Uitermark hebben ze vaak dezelfde sociaal-economische achtergrond en dezelfde smaak als de actieve bewoners. Dat zorgt voor een opleving van een buurt, en in dit geval voor nieuw elan van een winkelstraat. ‘Maar place making wordt ook ingezet om nieuwe mensen naar een plek te trekken. En dan ondergraaf je bestaande structuren en ga je voorbij aan de behoeften en belangen van zittende bewoners. Je creëert een plek voor mensen die er nog niet zijn.’

‘Je gaat voorbij aan de behoeften en belangen van zittende bewoners. Je creëert een plek voor mensen die er nog niet zijn’

Dat niet iedereen profiteert van de heropleving van de straat bewijst ook Reda Abuelella van telefoonwinkel Happy GSM. In zijn winkel lijkt de tijd te hebben stilgestaan. Hier geen goed doordachte etalages of spaarzaam ingerichte verleiding. Links van de deur staat een grote vitrine met telefoons, daarnaast, op de toonbank een printer met tarievenlijst, in de hoek linksachter staat apparatuur om foto’s te maken. Reda is een grote, zachtaardige man. Hij kwam in 1990 als afgestudeerd scheikundige vanuit Egypte naar Nederland, maar kwam hier in een snackbar te werken. Later kon hij zijn eigen zaak beginnen, eerst een snackbar, daarna een belwinkel. Reda woonde in De Baarsjes, maar verhuisde naar Nieuw-West toen het huis te krap werd voor hem en zijn gezin.

De zaken gaan minder goed dan tien jaar geleden zegt hij. Hij heeft al een korting op zijn huurprijs moeten bedingen, omdat hij kopje onder dreigde te gaan. Hij werkt zeven dagen in de week, van tien uur ’s ochtends tot acht uur ’s avonds, en heeft een kleine vaste schare klanten, maar bedient niet het nieuwe hippe publiek. Zo nu en dan komen er mensen binnen voor kleine aankopen: beltegoed, een printje. De snackbarhouder uit de straat praat in het Arabisch met Reda. ‘Hij klaagt dat het zo rustig is’, zegt Reda. Een blond meisje komt binnen en vraagt of hij iPhone 7-hoesjes verkoopt. Ze lopen samen naar het rek, hij pakt er een, maar het meisje wil hem niet: ‘Dan kijk ik even verder.’

Toch vindt hij de straat erop vooruit gegaan, zegt Reda. ‘Er zijn meer hippe winkels gekomen en meer horeca. Dat is goed en niet goed, want de goede winkels zijn weggegaan. Er zat een Bruna, D-Reizen, hier tegenover zat een goede schoenenzaak en eerder zat op de hoek een KPN.’

Gaandeweg ging de winkelstraatvereniging Jan Eef fungeren als makelaar en bemiddelaar voor nieuwe ondernemers. Ze wilden zelfs eigen winkelpanden gaan opkopen. ‘Bezit is heel sterk, daarom willen wij ook panden bezitten’, zegt Jeroen Jonkers. ‘De vastgoedeigenaar heeft tot nu toe het meeste profijt gehad van de Jan Eef, de vastgoedwaarden schieten omhoog, en tegelijkertijd is het onze grootste bedreiging. We moeten het systeem veranderen’, zegt hij. ‘Eigenlijk wil ik dat de gemeente aan ons vraagt: wat heb je nodig?’

Ik Geef om de Jan Eef vond direct een goede partner in de gemeente. Die had in 2009 al Liesbeth van der Schaar aangesteld als winkelstraatmanager. ‘Ik kreeg meteen te horen: “Nou, succes mevrouwtje, maar dat wordt nooit meer wat met de Jan Evertsenstraat”’, vertelt Van der Schaar terwijl we een cappuccino drinken bij TOON, een grote winkel die een podium biedt voor kunstenaars en creatieve ondernemers. Ze herinnert zich uit haar begindagen dat ondernemers klaagden over te weinig klandizie. ‘De nieuwe bewoners zagen we hier nooit.’

Van der Schaar zette zich in voor een schone en veilige straat, maar ging zich ook actief bemoeien met het winkelbestand. Ze trok ten strijde tegen nog meer kappers en belwinkels, en deed haar best om ‘middenklassetrekkers’ als een boekhandel, een Hema, een biologische winkel, een lingeriezaak en een Albert Heijn in de wijk te krijgen. Vooral die laatste stond hoog op het prioriteitenlijstje. Al sinds de jaren negentig wenste de gemeente de komst van de grootgrutter als ‘belangrijke trekker’ voor de straat. Zo zou er aan de ene kant, op het Mercatorplein, de supermarkt voor mensen met een bescheiden portemonnee zijn, de eerste Dirk van den Broek van het land, en aan het andere uiteinde van de straat een nieuwe, luxe Albert Heijn. Waar de komst van andere nieuwe winkels stuitte op onwillige vastgoedeigenaren of huiverige ondernemers lukte het plan voor de Albert Heijn uiteindelijk wel. In 2012 nam de nieuwe AH zijn intrek in een heel blok van de straat. Zo ging de winkelstraat, met hulp van de gemeente en de bewoners, zich steeds meer schikken naar de smaak van de nieuwe middenklassebewoner.

 

Niet iedereen pikt een graantje mee van de vooruitgang. Hannie Lorent nam dertig jaar geleden de tabakszaak van haar ouders over. Rond spitsuur op een doordeweekse dag is het weliswaar een komen en gaan van klanten die even een pakje sigaretten komen halen en een praatje komen maken – ‘wij zijn het enige winkeltje waar je nog lekker kan ouwehoeren’ – maar het is niet te vergelijken met vroeger, zegt Lorent. Begrijp haar niet verkeerd, ze vindt de straat gezellig met al die nieuwe eettentjes, maar vroeger was het een echte winkelstraat, veel diverser: ‘Er was een trouwwinkel, een banketbakker, een slijter, een Bruna en een Jamin.’ Haar zaak heeft te lijden gehad onder de komst van de zo vurig gewenste Albert Heijn. De winkelstraatvereniging doet erg haar best, zegt Lorent, de straat knapt mooi op, maar van sommige initiatieven die vooral op bewoners gericht zijn, heeft zij weinig profijt.

De gemeente en mondige bewoners komen op voor de buurt, maar kunnen onbedoeld veranderingen in de buurt bewerkstelligen die voor anderen nadelig zijn. Niet iedereen is gebaat bij een dure markt, de AH of nieuwe hippe koffietentjes en concept stores, laat staan bij de hogere huurprijzen die daarop volgen. Dat bleek ook dit voorjaar, toen de ondernemers moesten stemmen of ze via de BIZ nog vijf jaar verplichte deelname aan de winkelstraatvereniging wilden. ‘Nee’, zei een meerderheid. De tegenstemmen kwamen van grote ketens die het nut er niet van inzien, maar ook van ondernemers die vinden dat de vereniging te weinig voor hen doet. Het was een harde klap voor de winkelstraatvereniging Jan Eef. Het geld is zo goed als op, en Jeroen Jonkers en zijn team zijn per 1 juni opgestapt. ‘We hebben er intern wel een paar tranen om gelaten’, zegt Jonkers. Hij wil best de hand in eigen boezem steken, maar vindt dat het van twee kanten moet komen. ‘Wij moeten beter uitleggen wat we doen. Maar zie het ook als een huwelijk. Wij werden steeds meer de partner die de was doet en het eten maakt, terwijl de ander op de bank naar Netflix zit te kijken.’

Groenteboer Marco van Bruynsvoort is een van die kritische ondernemers. We spreken hem voor het eerst laat in de herfst als het stamppotseizoen voor de deur staat. De toonbank strekt zich uit over de volle breedte van de winkel en is gevuld met kleurige bessen, avocado’s, stamppotten en salades, de achtergrond wordt opgefleurd door kisten met appels, peren, bonen, aardappels. Boven de ingang hangt het bord dat eens boven de groentekraam van zijn ouders hing. Van Bruynsvoort is een van de meest uitgesproken critici van de krachten die zijn buurt willen maken tot iets waar hij zich niet in herkent. ‘Er openen alleen maar terrassies’, zegt hij. ‘Vind ik prima hoor, maar ik heb er niet zo veel aan. Wat we nodig hebben zijn meer kwaliteitswinkels waarvoor mensen hierheen komen, er zit geen loop meer in de straat.’

Een dame van in de zestig, een vaste klant, komt binnen en bestelt voorgesneden aardappelen en winterpenen voor in de hutspot. ‘Kan ik dat eigenlijk in de vriezer bewaren?’, vraagt ze. ‘Dan maak ik wat meer, want mijn dochter vindt dat ook lekker.’ En tegen de journalist: ‘Bij mij om de hoek zie ik dat ook: allemaal terrassies, en ze zitten altijd vol! Ik heb daar niet zo veel mee.’

‘De huren rijzen de pan uit. We betalen hier allemaal tussen de twee- en drieduizend euro per maand, en het blijft maar stijgen’

Van Bruynsvoort wordt soms verweten dat hij te kritisch is over de inspanningen die buurtbewoners doen, maar daaronder schuilt fundamentele kritiek: voor wie doen ze het eigenlijk? ‘Al die horeca is hartstikke leuk en gezellig voor de buurt, hoor. Maar zoals het is met al die initiatieven van Geef om de Jan Eef: leuk, gezellig, schattig, en allemaal voor de buurt, maar ik heb er niks aan.’ Waar hij zich collectief voor zou willen inzetten? ‘De huren, die rijzen de pan uit. We betalen hier allemaal tussen de twee- en drieduizend euro per maand, en het blijft maar stijgen. Iedereen zegt: het gaat vooruit, maar ik zie dat niet.’ Ook ziet hij wel wat in een spaarkaartsysteem voor alle winkels in de straat.

Zijn omzet werd overigens bedreigd door precies het wapenfeit dat de actieve bewoners en bestuurders als een van de grootste overwinningen zien: de komst van een grote Albert Heijn. ‘Dat heeft mij wel klanten gekost’, zegt Van Bruynsvoort. ‘De mensen die in de buurt zijn komen wonen hebben een heel ander ritme. Die vinden het vervelend dat ik om zes uur dicht ga, en gaan naar de Albert Heijn omdat die tot tien uur open is.’ Om de concurrentie aan te gaan, vulde hij zijn assortiment aan met meer biologische producten – ‘kwaliteit die de supermarkt niet heeft’ – en eenpansgerechten. Maar het is de vraag hoe lang hij het nog redt.

Adri van der Tang van kledingwinkel Knotsknetter stemde wél voor voortzetting van de BIZ, en dus ook voor de vereniging Jan Eef. ‘Wat ze doen is goed voor de publiciteit van de straat, en ze zijn een belangrijk aanspreekpunt.’ Toch vraagt ze zich af of het beeld van de straat niet te gelikt is geworden. ‘Je moet ook de leuke, gekke dingen in zo’n straat laten zien. Je moet ook de oude garde meenemen, dat is wat een straat eigen en leuk maakt. Ik hou wel van die diversiteit.’

We spraken in de afgelopen maanden bewoners, ondernemers en bestuurders, mensen die de wijk al decennia of pas een paar maanden kennen; en iedereen zegt dat ze van de diversiteit in de wijk houden. Toch bedoelen ze er allemaal iets anders mee. Zo spraken we stadsdeelvoorzitter Gerolf Bouwmeester, die tijdens een wandeling door de straat zei: ‘Ik geloof heel erg in mengen, dan krijg je een echte samenleving.’ Zelf woont de D66’er al sinds zijn studententijd in de buurt. ‘De reden dat ik hier al zo lang woon is dat het een heel diverse buurt is. Er loopt af en toe iemand in een niqaab langs, maar ook af en toe een gekke kunstenaar.’

In één adem gaan die gesprekken door over het ‘rauwe randje’ dat deze wijk onderscheidt van te populaire, dure, of drukke buurten als de Pijp en de Jordaan. Hier heerst nog de sfeer van Berlijn: arm aber sexy. Je kunt er nog verrast worden. Ook Ik Geef om de Jan Eef doet zijn best om dat rauwe randje te behouden. Op Facebook uiten ze hun zorgen wanneer twee nieuwe ondernemingen in de straat door de Lonely Planet getipt worden, bang om overspoeld te worden door toeristen, terwijl sommige ondernemers die toeristen juist graag zien komen. Jeroen Jonkers is terughoudend. Hij vindt dat de straat een 8- moet worden. ‘Alleen succes is maar saai.’ Of zijn organisatie dan geen aandeel heeft in de gentrificatie van de buurt? ‘Natuurlijk hebben wij dat. Het is goed dat de buurt gentrificeert, maar het moet niet doorschieten. Als dat gebeurt, verhuis ik. Ik houd wel van de diversiteit die er nu is.’

‘Als je de diversiteit in stand wilt houden in dit soort buurten moet je juist op de rem trappen’, zegt hoogleraar Justus Uitermark. ‘Die nadruk op dat rauwe randje neigt naar het waarderen van mensen alleen omdat ze een soort spanning aan jouw buurtbeleving geven, terwijl dat ook gewoon mensen zijn die in de stad willen wonen. Bestuurders willen al te graag een opwaardering van de wijk, maar ze zouden meer moeten kijken naar wat er al is, in plaats van zich alleen te richten op de hoogste inkomens en de hoogste opwaardering. Ook buurtinitiatieven zouden zich niet alleen afhankelijk moeten maken van de inkomens van de creatieve middenklasse en meer moeten nadenken over hun draagvlak.’

Hoewel ongrijpbaar lijkt het een specifiek type diversiteit dat de betrokken bewoners en de gemeente naleven, en dat de overhand krijgt. Het ideaal van ‘leuk en gezellig’, in de woorden van Van Bruynsvoort. Dat dit ideaal soms totalitaire trekjes heeft, merkte buurtbewoner en journalist Seije Slager, die eind december in Trouw een kritisch stuk schreef over de hipsters – waaronder hij zichzelf en zijn vrienden ook schoorvoetend schaart – die de buurt overnemen. De nieuwe hippe koffietentjes en luxere winkels luiden volgens hem een nieuwe monocultuur in en een prijsopdrijving die uiteindelijk leidt tot verdringing van oudere buurtbewoners.

Het kwam hem op lof, maar ook op stevige kritiek te staan, onder anderen van Martine de Vente, een van de bedenkers van Geef om de Jan Eef en oprichter van de lokale website de Westkrant waar zij schreef: ‘Dat Seije Slager straks een goede prijs voor zijn huis krijgt en zijn kind naar een leuke, gemengde school kan brengen, dat zijn verworvenheden.’ Ze roemt de Albert Heijn, de enige dure kapper in de straat Tommy’z Toko, De Balkonie, eetcafé Radijs en de leuke spullenwinkel Things I Like Things I Love. ‘Dit is namelijk het resultaat van heel hard werken en lobbyen van mensen die zo’n tien, vijftien jaar geleden in de buurt kwamen wonen en erin geloofden. Al deze ondernemers, ouders en buurtactivisten hebben De Baarsjes gemaakt tot wat die nu is. Ik ben er trots op’, schrijft ze.

Volgens Uitermark moeten we de invloed van buurtinitiatieven echter niet overdrijven. ‘De buurten rondom het centrum van Amsterdam gentrificeren toch wel, puur door de aanhoudende vraag naar stedelijk wonen dicht bij het centrum.’ Die beweging zet gewoon door. Het is dan ook maar de vraag of de ouderwetse winkeliers en café-uitbaters het überhaupt zullen redden in deze tijd waarin winkels het moeilijk hebben. Mensen shoppen online of bij discounters, en geven hun geld liever uit op een terrasje of aan een vakantie. De oude garde ondernemers zal waarschijnlijk aan het kortste eind trekken.

We eindigen ons verhaal aan het begin van de Jan Evertsenstraat, in café Het Stoplicht, een van de laatste echt bruine cafés. Inderdaad, zo’n café waar de Ajax-posters uit de hoogtijdagen van de jaren negentig nog aan de muur hangen en de Perzische tapijtjes op tafel liggen. Aan het tafeltje naast ons begint een gesprek van mannen die proberen te bedenken waar in Amsterdam nog cafés met een biljarttafel te vinden zijn.

Buiten de biljartende mannen om is het stil in de kroeg waar hits uit de jaren zeventig en tachtig uit de speakers schallen. Natuurlijk komen er af en toe wel een paar studenten binnen die uit nostalgie naar een tijd die ze niet hebben meegemaakt een stapelglaasje Amstelbier komen halen voor twee euro. Maar het zijn niet de drommen mensen die net zo lief vijf euro voor een speciaalbiertje neerleggen in een van de nieuwere eetcafés verderop in de straat. ‘Ik weet zeker dat als ik ermee ophoud er precies zo’n zelfde café voor in de plaats komt’, zegt eigenaar Mohamed Qara. ‘Al die nieuwe cafés lijken op elkaar.’

Dit stuk is mede tot stand gekomen met steun van Fonds 1877

Uit de serie 'Van wie is de stad?'

Tijdens de crisis zette Amsterdam de deur voor het toerisme wijd open. En toen liep het uit de hand. Het idee dat drukte en overlast weliswaar vervelend zijn maar dat de stad als geheel van de bezoekershausse profiteert, is een mythe.