De Groene, Floor Milikowski, 6-10-2021

Een paar dagen geleden lag er een dikke envelop op de mat, met daarin een luxe gebonden uitgave van de Omgevingsvisie Amsterdam 2050. In het document, waar jaren aan is gewerkt, wordt tot in detail uitgelegd hoe de stad zich de komende decennia zal ontwikkelen. Aan de subtiele, witte illustraties op het stoffen rode omslag valt al het een en ander op te maken over de toekomst die de gemeente voor ogen heeft. Centraal bovenaan staat het wapen van Amsterdam met de drie andreaskruisen: heldhaftig, vastberaden, barmhartig. Verder zijn er metselaars die een muurtje bouwen, een vader met een kind op de fiets, grachtenpanden, hijskranen, boten, een tram, een brug, ouders met een kinderwagen, ouderen met een wandelstok, spelende kinderen, een vrouw achter een computer, een kerk, een windmolen, een vos, een bij, twee moestuinen, een trompet en verschillende poppetjes met onder andere een bouwhelm, staartjes, een hijab, een fez en een politiepet.

Kortom: een dynamische, groene, duurzame, veelzijdige stad waar verschillende soorten mensen in uiteenlopende sectoren aan het werk zijn, waar je oud kunt worden en kinderen onbezorgd buiten spelen. ‘Een menselijke metropool’, zo luidt de ondertitel van het document. Op de laatste pagina van de Omgevingsvisie staat een citaat van Astrid Elburg, coach en consultant en bewoner van stadsdeel Zuid: ‘Zie de meerstemmigheid van Amsterdam als een kracht en haal nieuwe perspectieven en kennis op in het vormen van beleid. Dat moet de nieuwe standaard worden voor de samenwerking met de bewoners van Amsterdam.’

Het zijn mooie plaatjes en mooie woorden, die worden uitgewerkt in ruim 250 pagina’s met tekst, kaartjes, illustraties en foto’s over de visie en de strategische keuzes die worden gemaakt op het gebied van wonen, werken, groen, duurzaamheid, gezondheid, stedelijkheid, inclusiviteit, bewonersparticipatie en een aantal andere thema’s. Net zoals het coalitieakkoord Nieuwe lente, een nieuw geluid, uit 2018, leest het document als een bijna utopisch ideaalbeeld: Amsterdam als florerende, betaalbare, tolerante, duurzame stad, met vrije ruimte en broedplaatsen, waar geen plek is voor ongelijkheid en waar bewoners echt meedoen bij het maken van de stad. Die ambities zijn te prijzen, net als de enorme toewijding waarmee betrokken ambtenaren en bestuurders eraan hebben gewerkt. Maar net als het coalitieakkoord van vier jaar geleden roept deze omgevingsvisie ook meteen vragen op. Is het realistisch? Is het haalbaar? En is het überhaupt mogelijk om de toekomst van een stad uit te denken vanachter een computer of aan een tekentafel?

Direct bij het openslaan van het boekwerk volgt het antwoord van verantwoordelijk wethouder Marieke van Doorninck: nee, dat kan niet en zo is het ook niet gegaan. De eerste twee pagina’s zijn namelijk gevuld met foto’s waarop is te zien hoe de wethouder en haar ambtenaren op verschillende locaties in gesprek zijn met de samenleving. In allerhande zaaltjes met allerhande bewoners, op een school, in de ambtswoning, in Pakhuis de Zwijger is met flipovers, kladblokken, hapjes en drankjes en het laatste jaar online ontelbaar veel uren gepraat, getekend en geschreven om in gezamenlijkheid te komen tot ideeën over de toekomst van de stad.

Die inbreng is ook zichtbaar in het boekwerk, bijvoorbeeld in de vorm van citaten. Over het bouwen in de stad zegt Shamiro van der Geld uit Zuidoost: ‘Niet te veel willen programmeren, zodat er vrije ruimte blijft voor experiment en plekken niet gelijk commercieel hoeven te zijn.’ Van Dieneke Stam uit Oost komt een wensbeeld: ‘Een stad die zich beschermt tegen de grote macht van het kapitaal en zorgt dat woningen betaalbaar blijven voor nieuwe en oude bewoners.’

Mooie woorden, waar bijna iedereen het mee eens zal zijn. Maar toch knaagt er iets. Uit de gesprekken die ik zelf de afgelopen jaren voerde en de ontwikkelingen die zich hebben afgespeeld valt een ander verhaal op te maken: dat van een overheid die er niet in slaagt de mooie woorden om te zetten in werkelijke veranderingen en die grote moeite heeft met de omgang met bewoners. Woningprijzen zijn sinds het aantreden van dit college alleen maar hoger geworden, de kwaliteit van veel nieuwbouw valt tegen, de tweedeling tussen (kans)arm en (kans)rijk is onverminderd groot, vanuit ondernemersverenigingen klinkt steeds meer kritiek op het feit dat er te weinig ruimte overblijft voor bedrijvigheid, kunstenaars en creatieve ondernemers voelen zich verdreven en de relatie tussen overheid en bewoners is er de afgelopen jaren niet beter op geworden.

Een betrokken buurvrouw zei onlangs tegen me: ‘In de 26 jaar dat ik in Amsterdam woon, heb ik nog nooit zo’n grote afstand tot de gemeente gevoeld.’ Ze verwoordde daarmee een sentiment dat door veel mensen in de stad wordt gevoeld en dat me deed denken aan iets wat de fractievoorzitter van een van de grootste partijen van de stad vier jaar geleden tegen me zei: Amsterdam is eigenlijk te groot om vanuit de Stopera te worden bestuurd. We hadden het over de afschaffing van de stadsdeelraden in 2014, niet op initiatief van de gemeente, maar gedwongen door politiek Den Haag. De deelraden waren de oren en ogen van de stad, raadsleden en bestuurders kenden hun bewoners, de problemen en gevoeligheden, de kansen en mogelijkheden. Ze stonden midden in de gemeenschap en stonden pal voor hun bewoners, in sommige gevallen ook als het botste met de plannen en ambities van het stadsbestuur in de Stopera.

De stadsdelen bestaan nog wel, maar enkel als uitvoeringsorgaan van het stadsbestuur met nauwelijks ruimte voor eigen initiatief. Er is geen wezenlijke volksvertegenwoordiging meer op stadsdeelniveau en voor bewoners en ondernemers wordt het steeds moeilijker om in contact te komen met de mensen die verantwoordelijk zijn voor hun leefomgeving.